U hebt deze columnist even gemist – of niet natuurlijk. Ik nam deze winter (nou ja, winter) de tijd voor een lange zomervakantie in Nieuw-Zeeland. Mooi en interessant land. En hoewel ik er niet was om de economie van de landbouw te bestuderen, is het toch verleidelijk dat onderwerp bij een enkel bedrijfsbezoek aan te roeren. Ik deel drie observaties uit het land van de koeien en schapen met u.
Allereerst: er zijn steeds meer koeien en steeds minder schapen in Nieuw-Zeeland. Sinds 1980 is de melkveestapel meer dan verdubbeld, de schapenstapel gehalveerd. Dit geeft weer eens aan dat het aanbod van agrarische producten op langere termijn meer op te voeren is dan we vaak denken. In de jaren negentig was de opvatting in Europa dat de Nieuw-Zeelandse melkveehouderij zo ‘geared to grass’ was,
En wat blijkt nu: in de periode 2001 tot en met 2011 heeft er een forse groei plaats gevonden: 40 procent meer koeien, op 23 procent meer grond voor melkvee. Oftewel 12 procent meer koeien per ha. Dankzij goede prijzen, een goede irrigatie en inderdaad ook bijvoeren. Maar nog altijd een bedrijfssysteem van lage kosten, met nauwelijks stallen en ruwvoerwinning.
Deze uitbreiding, zo is mijn tweede observatie, is mogelijk gemaakt door het landbouwbeleid of liever gezegd het afschaffen ervan. Dat gaat terug tot 1984, toen in een economische crisis in snel tempo bijna alle steun is afgeschaft. En ook alle door de overheid geleverde diensten aan de sector, van voorlichting tot kwaliteitsinspecties, werden geprivatiseerd of tegen volledige kosten in rekening gebracht. Minimumprijzen en export subsidies werden in 1986 afgeschaft. De verplichte marketingboards werden opgeheven.
Het leidde natuurlijk tot forse aanpassingen. De gevolgen waren niet alleen voor boeren, ook voor grondeigenaren en toeleveranciers. 20 procent van de schulden van boeren moest door banken en anderen worden afgeschreven, 5 procent van de bedrijven ging in de verkoop. Nu, dertig jaar later en met een aantrekkelijke export naar Azië, is de sector booming, met efficiënte, grote bedrijven. Gemiddeld 400 koeien per bedrijf, op het Zuidereiland (waar de groei zit) zelfs 614. Zo’n 11 procent van de melkveestapels is groter dan 750 koeien.
Wie denkt dat het grote belang van de melkveesector voor de economie niet gepaard gaat met kritiek, heeft het mis. Nieuw-Zeeland heeft een zeer groen imago, gebaseerd op natuur, landschap en rust. De filmindustrie heeft dat met Lord of the Rings nog eens breed uitgemeten. Goed voor het toerisme. Dat leidt tot discussies over de effecten van de melkveehouderij op de waterkwaliteit. Net als bij ons is er een behoorlijke nitraatdiscussie en een zoektocht naar bedrijfssystemen die minder op stikstof zijn gebaseerd.
Bovendien heeft de sector een probleem met de stierkalfjes. Die gaan na een dag of vier het honden- en kattenvoer in en dat is niet onomstreden. Ook omdat de lage waarde (15 euro per stuk) hier en daar zou leiden tot dieronvriendelijk gedrag. We mogen ons in Europa dus gelukkig prijzen met de vleeskalversector, die waarde weet toe te voegen aan die nuka’s.
Ook aan de andere kant van de wereld spelen er dus, zo is mijn derde observatie, duurzaamheidsissues. Kortom, ook voor een studiereis lijkt Nieuw-Zeeland interessant. Wie de kans heeft er eens te gaan kijken: het is ver reizen, maar het verruimt de blik.
Krijn J. Poppe
Econoom met een analyserende blik op de landbouw
© DCA Market Intelligence. Op deze marktinformatie berust auteursrecht. Het is niet toegestaan de inhoud te vermenigvuldigen, distribueren, verspreiden of tegen vergoeding beschikbaar te stellen aan derden, in welke vorm dan ook, zonder de uitdrukkelijke, schriftelijke, toestemming van DCA Market Intelligence.