Het teeltseizoen voor de snijmaïs was in 2021 er duidelijk niet een uit het boekje. Wat betekent dit uiteindelijk voor de technische resultaten in de kuil bij de tien melkveehouders die dit jaar deelnamen aan de Boerenbusiness Ruwvoertour 2021? Een overzicht van de maïsanalyses.
Welke aspecten vielen op uit deze analyses van de maïskuil en welke oorzaken kunnen hier aan worden gekoppeld? Met behulp van Agrility, het platform van Limagrain dat gebruik maakt van historische en actuele bodemdata, weersomstandigheden, satellietwaarnemingen en rekenmodellen, zetten we alle resultaten op een rij.
Een koude start van de teelt
De start van het groeiseizoen 2021 begon met een erg koude en vooral natte periode. De grond warmde daardoor erg langzaam op en daar waar gezaaid was, gebeurde er de eerste twee tot drie weken na het zaaien erg weinig. De gegevens uit Agrility lieten dit gedurende het groeiseizoen goed zien. Volgens Leo Tjoonk, ruwvoerspecialist bij Agrifirm, is er desondanks goede maïs gewonnen bij de deelnemers.
Het perceel op bovenstaande grafiek is op 8 mei gezaaid en laat goed zien hoe de maïs tot 15 juni niks of nauwelijks iets heeft gedaan. Bij het overgrote deel van de deelnemers van de Ruwvoertour zag de grafiek er zo uit. Ondanks dat, waren de gemiddelde cijfers aan het einde van het seizoen uiteindelijk goed. Vanaf midden juni maakte het warm weer veel goed, het was de warmste sinds 1901. De groeispurt die percelen in het zuiden en oosten al doormaakten, vond nu ook in de rest van Nederland, plaats. Alleen in veel kortere tijd. De weersomstandigheden later in het jaar waren veel meer bepalender voor het eindresultaat.
Verschillen in voederwaarde per regio
Het droge stof percentage lag gemiddeld op 36,5%. In Aartswoud (NH) was deze het hoogst (39,5). In Zuidbroek lag het droge stofpercentage het laagst met 32,3%. Uit de diverse voederwaarde analyses bleek de verteerbaarheid van de plant goed. Gemiddeld lag het percentage NDF ruim boven de 50% De NDF verteerbaarheid geeft aan hoeveel procent van de celwanden de koe kan verteren. Hoe hoger de NDF verteerbaarheid, hoe beter de benutting van het ruwvoer. Dit heeft een positieve invloed op de melkproductie. De VCOS% varieert binnen de groep tussen de 76,55 en 78,15 en ligt hiermee vrij dicht bij elkaar. Het gemiddelde van 77,46% is daarmee normaal vergeleken met andere jaren.
De goede verteerbaarheid is ook goed terug te zien in de VEM waardes van de maïskuilen. Gemiddeld ligt de groep op 1002 VEM met een uitschieter van 1024 VEM in Nieuwerkerk (ZL). Ook het zetmeel heeft dit jaar goed meegedaan. Het laagst gemeten zetmeel was 366 in Beerzeveld met een bestendig zetmeel van 97. Deze maïskuilen zijn goed en makkelijk te verteren voor de koe.
In grafiek hierboven is het verschil tussen de 5 noordelijke bedrijven en de 5 zuidelijke bedrijven weergegeven. Het zuiden heeft gemiddeld 21 VEM meer dan het noorden. Ook zit er een vrij groot verschil in het gemiddelde bestendig zetmeel. Hierin heeft het zuiden 21,5 gram meer bestendig zetmeel per 1.000 gram. Tussen de totale grammen zetmeel zit nauwelijks verschil (1 gram).
© DCA Market Intelligence. Op deze marktinformatie berust auteursrecht. Het is niet toegestaan de inhoud te vermenigvuldigen, distribueren, verspreiden of tegen vergoeding beschikbaar te stellen aan derden, in welke vorm dan ook, zonder de uitdrukkelijke, schriftelijke, toestemming van DCA Market Intelligence.