Een actualisering en verhoging van de Amerikaanse minimummelkprijzen, die in de praktijk resulteert in een verlaging. Dat is waar de gemiddelde Amerikaanse melkveehouder zich mee geconfronteerd ziet. Dit is in ieder geval de inschatting van de Amerikaanse Cornell University.
Het Amerikaanse melkprijssysteem is ingewikkeld en voor een buitenstaander moeilijk te doorgronden. Reden is dat er wordt gewerkt met vier kwaliteitsklasse en met inhoudingen voor verwerkingskosten en met toeslagen voor onder meer transport.
De eerste indruk is dat de minimumprijs door de jongste actualisering licht wordt verhoogd. Daardoor gaat de melkprijs per gallon (ruim 3,7 liter) met maximaal 11 dollarcent omhoog, ofwel met omgerekend 2,9 eurocent per liter.
Netto is het anders
Toch pakt het netto anders uit, zoals in Nederland met de aanpassing van de melkprijs aan hogere standaardgehaltes. Vooral de inhouding voor de verwerkingskosten gaat omhoog. Zoveel zelfs (al lijkt het een centenkwestie) dat de gemiddelde melkprijs dit en volgend jaar lager zal uitpakken dan in 2024, zo meent de Cornell University, los natuurlijk van gewone marktbewegingen. Veel boeren en hun organisaties hebben zich in eerste instantie positief uitgesproken over de aanpassingen, maar mogelijk omdat ze nog niet heel veel zicht hebben op de feitelijke gevolgen.
Op de Amerikaanse zuivelmarkt vindt in principe vrije prijsvorming plaats, maar er gelden voor het grootste deel van alle geproduceerde melk wel minimumprijzen, die verschillen al naar gelang waar de melk voor wordt bestemd. Er zijn vier melkklassen: klasse I betreft drinkmelk, klasse II is voor onder meer ijs en Hüttenkäse, klasse III is kaasmelk en klasse IV is voor boter en poeder.
Ruim 70% in FMMO
In 2023 werd zo'n 70% van alle aangevoerde melk verkocht onder de regels van het Federal Milk Marketing Ordersystem (FMMO). In totaal ging het om een volume van 71,8 miljard kilo, afkomstig van ruim 22.000 melkveehouders. Voor melk die geproduceerd wordt door coöperaties gelden de minimumprijzen overigens niet. In 2024 steeg het aandeel van de FMMO in de totale melkaanvoer nog verder.
De minimummelkprijzen zijn geactualiseerd om de wettelijke prijs beter af te stemmen op de realiteit. Net als in Nederland, zijn ook in de VS de inhoudsgehaltes gemiddeld gestegen. Daarnaast gelden betere logistieke vergoedingen. De aanpassingen voor de verwerkingskosten vinden de meeste boeren dan weer niet zo fijn, want deze vergoeding gaat af van het melkgeld dat zij minimaal ontvangen.
Bio buiten boot
Eén speciale groep is er duidelijk niet over te spreken, en dat is al langer zo. Hierbij gaat het om de groep biologische melkveehouders. Daarvan kent de VS er ongeveer 2.300, met een gezamenlijke melkproductie van 2,3 tot 2,4 miljard kilo melk. Zij zouden graag een eigen melkklasse willen hebben, bijvoorbeeld als subcategorie bij klasse I-melk, maar die komt er voorlopig niet. Voor biomelk blijft de minimale melkprijs dezelfde als voor gangbare melk, en dat doet zeer als er overschotten zijn in de markt.
DMC vult FMMO aan
Met wettelijke minimumprijzen alleen is het kostje van de Amerikaanse melkveehouders nog niet gekocht. Het gaat erom wat er aan marge overblijft. Daarvoor is een ander hulpmiddel in het leven geroepen, alweer heel wat jaren terug. Het gaat om het Dairy Margin Coverage (DMC) programma, een door de overheid gesubsidieerde margeverzekering. Hier bestond eerst niet veel animo voor, ook omdat de kans op een uitkering eerst vrij gering was, maar inmiddels is het programma aangepast en loont deelname ook echt. Daarmee is de belangstelling gegroeid. Veel boeren zien de verzekering als een nuttig vangnet voor het geval de marge tussen de kosten en de opbrengsten erg slecht dreigt uit te pakken.
In 2023 was het zo'n jaar met gemiddeld krappe marges. Toen hielp deelname aan het DMC-programma om de kosten te dekken. Vorig jaar was er een stevig herstel. Toen profiteerden boeren van relatief hoge zuivelprijzen, zowel voor klasse III-melk (kaasmelk) als gemiddeld (all milk), terwijl de voerkosten laag waren. Dat speelde vooral in de tweede helft van het jaar. Toen konden melkveehouders weer wat vet op de botten krijgen.