Overheden hebben sinds 2021 iets minder geld direct of indirect uitgegeven aan landbouw. Dat blijkt uit een studie van de Oeso. China geeft veruit het meest uit aan de landbouw en wordt op flinke afstand gevolgd door de VS, de EU en India. Over waar en hoe die subsidies terecht komen is de organisatie kritisch. Het publieke geld zou meer richting innovatie en verduurzaming moeten.
De Oeso (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) becijferde dat in de periode 2021 tot en met 2023 de 54 Oeso-landen gemiddeld $842 miljard per jaar uitgaven ter ondersteuning van de agrarische sector. 37% daarvan komt voor rekening van China. De VS, India en de EU gaven respectievelijk 15%, 14% en 13% daarvan uit.
Meer met minder
Van het totaalbedrag aan subsidies is volgens de Oeso 12,6% besteed aan algemene diensten, zoals innovatie, biodiversiteit en infrastructuur. Sinds 2020 is dat percentage stabiel, maar aan het begin van deze eeuw werd circa 16% van het budget aan algemene diensten uitgegeven. Juist innovatie is de sleutel tot duurzame productiviteitsgroei, het vermogen om meer te produceren met minder en zonder het milieu zwaarder te belasten volgens de Oeso.
Individuele boeren hebben gemiddeld $628 miljard ontvangen. Ruim de helft ($334 miljard) daarvan komt via marktregulatie bij de boer terecht. Prijzen worden dan ten opzichte van de wereldmarkt kunstmatig hoog gehouden. Door relatief hoge prijzen op de wereldmarkt sinds de oorlog in Oekraïne valt deze post tussen 2021 en 2023 8% lager uit. De directe inkomensondersteuning was gemiddeld $294 miljard volgens de Oeso en daalde met 10% in de referentieperiode.