Het inkomen van de Nederlandse melkveehouder werd over 2017 gemiddeld voor 22% opgebouwd uit subsidies. Daarmee is de Nederlandse melkveesector minder afhankelijk van inkomenssteun dan landen als Duitsland, Polen, Frankrijk en Denemarken. Hoe komt dit?
Dat het inkomen van de Nederlandse melkveehouders 'slechts' voor iets meer dan 20% uit subsidies bestaat (ten opzichte van de 40% in andere Europese landen), komt onder meer door de hogere intensiteitsgraad in Nederland. In deze vergelijking is een 'doorsnee bedrijf' berekend dat op een intensiteitsgraad van net geen 18.000 kilo meetmelk uitkomt. Het Deense doorsnee bedrijf komt op 12.000 kilo meetmelk uit.
Aangezien de toeslagrechten vanuit Europa als hectarepremie uitbetaald worden, is het aandeel in landen met een lagere intensiteitsgraad hoger. Nederland komt bijvoorbeeld gemiddeld op €2,50 per 100 kilo meetmelk, terwijl de Denen uitkomen op €3,40. Deze vergelijking komt naar voren in de analyse 'Kostprijsvergelijking met het buitenland', wat een project is van Wageningen Universiteit en het IFCN (International Farm Comparison Network). Dit project is gefinancierd door ZuivelNL.
Grote verschillen in Europa
Aart Everts van Wageningen Universiteit heeft ook meegewerkt aan deze vergelijking en licht toe dat tevens het inkomen vanuit de exploitatie van het melkveebedrijf een belangrijke factor is. Hierin scoort Nederland met €8,90 per 100 kilo meetmelk duidelijk hoger dan Denemarken (€5,20) en Frankrijk (€5).
In Denemarken is de melkprijs vergelijkbaar met Nederland, maar zijn de kosten hoger. Bij de Fransen liggen de opbrengsten uit het melkgeld juist lager. Daarentegen scoren Duitsland (€9,60), Ierland (€11,50) en Polen (€18,10) per 100 kilo meetmelk (exclusief subsidies) beter dan Nederland. Voor die landen geldt allemaal dat de kosten gemiddeld lager liggen dan in ons land.
Is de Nederlander efficiënter?
Uit de vergelijking komt ook de afhankelijkheid van subsidies naar voren. Dat Nederland (net zoals de Ieren) op 22% uitkomt, toont aan dat het bij ons en de Ieren lukt meer inkomen uit de 'echte' business te halen. Wel moet worden opgemerkt dat deze vergelijking is gemaakt op basis van cijfers uit 2017. Dat was een jaar met relatief hoge melkprijzen, tenminste in Europa. Als de melkprijzen lager zijn, dan loopt de afhankelijkheid van subsidies op. Dat kan zelfs 100% zijn.
Wanneer het inkomen voor een doorsnee Nederlands bedrijf onder de €23.115 uitkomt (met betrekking tot de vergelijking), dan zorgen subsidies voor 100% of meer van dat inkomen. In Denemarken is dat €69.666 en in Polen €7.159. "In 2017 was de Nederlandse melkveehouder dus efficiënter dan de Deense", zo stelt Everts. "Echter, door de hoge intensiteitsgraad is de Nederlander ook gevoeliger bij een lagere melkprijs. Landen met een extensievere bedrijfsvoering krijgen dan immers meer subsidies, omdat ze gemiddeld meer hectares hebben."
Marginale subsidies
Waar de Europese melkveehouders nog altijd een substantieel deel van hun inkomen verkrijgen via toeslagrechten, moeten melkveehouders in landen als Australië, Nieuw-Zeeland en Argentinië het zonder doen. In de Verenigde Staten wordt slechts een klein deel aan subsidie via verkapte regelingen uitgekeerd. De Amerikaanse regering kwam melkveehouders vorig jaar bijvoorbeeld enigszins tegemoet, vanwege de handelsoorlog met China. Zij kregen een ondersteuning van €0,23 per 100 kilo meetmelk, terwijl berekend is dat het verlies van de handelsoorlog op kan lopen tot €3 per 100 kilo.
Daarnaast subsidieert de regering van de Amerikaanse president Donald Trump (voor 40% tot 50%) verschillende verzekeringen voor bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden. Ook bestaat er zoiets als een interventie. Dat kan ingezet worden wanneer prijzen van een agrarische product zeer laag uitvallen, zoals met de melkprijs afgelopen jaar gebeurde.