De knelgevallenregeling fosfaatrechten wordt op advies van een deskundigencommissie uitgebreid met twee categorieën. Dat levert naar schatting zo’n 200 nieuwe en ook kansrijke knelgevallen op. Aan welke criteria moeten zij voldoen?
In de knelgevallenvoorziening was al rekening gehouden met melkveehouders in een overmachtssituatie als gevolg van ziekte, stalbrand of een verbouwing. De knelgevallenregeling wordt op advies van de Commissie knelgevallen fosfaatrechten nu via een AmvB uitgebreid met twee categorieën: nieuwe starters en bedrijven in een buitengewone situatie als gevolg van natuuraanleg of infrastructurele werken.
Nieuwe starters
De eerste categorie betreft nieuw gestarte bedrijven. Naar schatting gaat het om zo’n 150 melkveebedrijven. Als zij kunnen aantonen dat ze op 2 juli 2015 aanzienlijk minder koeien hadden dan de aanwezige stalcapaciteit krijgen ze 50 procent van het verschil aan rechten toegewezen. Concreet: een melkveehouder die een stal had met 100 ligboxen en op 2 juli 2015 50 koeien in de stal had, krijgt fosfaatrechten toegewezen voor 75 koeien.
Criteria
De melkveehouder moet op basis van een aantal criteria kunnen aantonen dat daadwerkelijk sprake is van een nieuw gestart melkveebedrijf. Alleen jongveeopfok is uitgesloten. Zo is een bedrijf alleen knelgeval als op de peildatum minimaal 10 procent minder kilogrammen fosfaat met melkvee werd geproduceerd dan werd voorzien bij volledige benutting van de capaciteit. Ook moeten veehouders kunnen aantonen dat ze vóór 2 juli 2015 een onomkeerbare financiële verplichting zijn aangegaan en dat er voor die datum al een milieuvergunning was verleend. Daarnaast mag de nieuwe starter voor 1 januari 2014 geen melk hebben geproduceerd en moet de melkproductie op het bedrijf tussen 1 januari 2014 en 2 juli 2015 zijn gestart.
Bedrijven in buitengewone situatie
De tweede categorie betreft bedrijven in een buitengewone situatie vanwege realisatie van een natuurgebied, de aanleg of onderhoud van publieke infrastructuur of vanwege een algemene nutsvoorziening. Het gaat hier om hooguit enkele tientallen melkveebedrijven. De veebezetting op 2 juli 2015 moet hierdoor minimaal 5 procent lager zijn of het bedrijf moet tijdelijk niet-grondgebonden zijn. Veehouders die hiervoor in aanmerking willen komen, moeten hun buitengewone situatie met papieren kunnen aantonen.
Toename maximaal 1 procent
Een belangrijk uitgangspunt van de commissie was dat de toename van de generieke korting ten behoeve van het kunnen honoreren van knelgevallen tot maximaal 1 procent beperkt moest worden. Uitgedrukt in fosfaatrechten gaat het om ongeveer 600.000 rechten, wat overeenkomt met circa 14.500 melkkoeien. Een toename van meer dan 1 procent vond de commissie niet proportioneel ten opzichte van de bedrijven die de extra generieke korting nu voor hun kiezen krijgen.
In de speciale adviescommissie knelgevallen fosfaatrechten zaten onder andere voormalig LTO-voorzitter Gerard Doornbos, tegenwoordig dijkgraaf in Rijnland, directeur Staatsbosbeheer Chris Kalden, voormalig LTO-bestuurder Dirk Siert Schoonman en voormalig topambtenaar EZ Hanneke Heukers.
Onomkeerbare investeringsverplichting
Op advies van genoemde commissie komt er geen knelgevallenvoorziening voor bedrijven met onomkeerbare investeringsverplichtingen. De commissie is van oordeel dat de groep ondernemers die een financieel knellende situatie ervaart als gevolg van de introductie van het fosfaatrechtenstelsel zeer divers is en dat er grote verschillen zijn in achterliggende oorzaken voor de ervaren financiële knel. Deze bedrijven aanmerken als knelgeval zou de generieke korting veel te hoog maken. De commissie adviseert de staatssecretaris om in overleg te treden met het bedrijfsleven om een effectievere aanpak te ontwikkelen voor de ondersteuning van op zich gezonde melkveebedrijven in bedrijfseconomische knel.
Ook biologische melkveebedrijven komen niet in aanmerking als knelgeval. De commissie vindt dat grondgebonden biologische melkveehouders zich in het perspectief van de Nitraatrichtlijn en de derogatiebeschikking niet onderscheiden van grondgebonden gangbare melkveebedrijven. Voor beide type bedrijven geldt dat ze bijdragen aan de fosfaatproductie. Bedrijven in omschakeling naar biologische melkveehouderij worden naar het oordeel van de commissie in vergelijking met gangbare bedrijven niet onevenredig getroffen door de peildatum van 2 juli 2015. Dat geldt volgens de commissie ook voor bedrijven met zeldzame runderrassen.
500 tot 1000 knelgevallen
Met de twee nieuwe categorieën erbij schat LTO het totaal aantal knelgevallen dat een reële kans maakt om als knelgeval te worden aangemerkt op tussen de 500 en 1000 bedrijven.